De vruchten van vluchten

door Dik Mook

In het kinderboek van kleine beer en kleine tijger vluchten onze helden van hun plekje weg omdat ze het gewone leventje zat zijn. Ze vluchten naar Panama, want ‘daar ruikt het naar bananen’. Ze maken vele omzwervingen op weg naar het beloofde land. Na jaren en veel benarde avonturen zijn ze er eindelijk. Er is zelfs een huisje voor ze, al is het overwoekerd. Ze werken hard om het verwaarloosde maar prachtige huisje op te knappen en zijn uiteindelijk gelukkig; de hemel op aarde. De oplettende lezer heeft al zien aankomen dat ze in een cirkeltje gelopen hebben en hun eigen huisje weer terugvinden. Deze mooie geschiedenis laat de belangrijkste vraag open: hadden ze beter niet op reis kunnen gaan? Vluchten heeft geen zin, je komt toch altijd weer jezelf tegen. Of konden ze pas gelukkig worden door die reis, door de ervaring van het vluchten, al komen ze terug op hun uitgangspositie? Op zoek naar de hemel begrijp je pas dat je met beide benen op de aarde moet blijven staan. Die hemel is hier, maar je moet hem wel zien, je moet hem misschien wel zelf maken of minstens zelf opknappen. In het Marcus evangelie vluchten de vrouwen weg van het graf van Jezus als er in de grafgrot een levend mens zit die ook nog ongelofelijke dingen beweert. Angst is hun drijfveer. Logisch dat de Maria’s vluchten. Wat een angstwekkende gedachte ook, dat er een levende bij de doden zit! Weg van de werkelijkheid: dromen, verlangen naar een hemel, het is zo oud als de mensheid. Maar ook de bijbel zegt het hier nog ‘s heel duidelijk. Blijf niet dromen over ná het leven, maar leef nú. Zoek je geliefde toch niet in de dood maar bij de levenden, op aarde, niet in de hemel. Blijf niet treurig hangen, je verdriet koesterend, maar ga op weg naar een nieuwe toekomst. De stilte van de (dreigende) dood, zoals in de veertig dagen tijd, moet maar ‘s voorbij zijn, niet meer bij de doden vertoeven, maar bij de levenden.

Thomese

P.F. Thomése

In P.F. Thomése’s Schaduwkind verhaalt de schrijver van zijn vlucht voor de dood van zijn kind. De letterlijke vlucht naar Frankrijk en de vlucht voor zijn vrienden die woorden hebben maar geen troost: ‘we zwegen ons een gat in de woordmuur waardoor we konden ademhalen’. Heel poëtisch, heel bijbels beschrijft hij zijn vragen, zijn schreeuw om aandacht voor het onrecht van de dood. Juist door zijn vragen, zijn wanhoop, kan hij verder en komt hij uiteindelijk weer thuis en kan hij zijn leven weer opnieuw vorm gaan geven.

 

Ook de bijbel laat het open of vluchten wel zin heeft, of er niet een betere weg is naar bewustwording. Het is ook wel hard om te moeten constateren dat er eerst gevlucht moet worden voor dat er inzicht mogelijk is. Zoals veertig jaar vluchten door de woestijn, na Egypte. Wanneer is die vlucht dan een loutering en wanneer zinloos? Ik denk dat steun bij dat proces onontbeerlijk is en veelpraters, doodpraters en cynisten op je weg rampzalig zijn. Laten we niet bij de pakken neer gaan zitten, laten we opstaan, om ons heen kijken en zien dat er vluchtenden zijn in onze omgeving waarmee we misschien wel zwijgend een stuk kunnen meelopen, op weg naar huis, op weg naar leven.

Dit stukje gaat over het vluchten van onszelf. En hoe zit dat dan met het Grote vluchten, de vluchtelingen die vluchten voor martelingen tot de dood er op volgt? Ik zie grote verschillen en ik zie overeenkomsten. Een ding is zeker: ook zij zijn gebaat met steun, het meelopen op hun weg, hoe we dat dan ook invullen.

gepubliceerd op 24 april 2004



Alle columns