Pasen bij Lukas: over oude dingen die voorbij gaan

door Jessa van der Vaart

2009-04-paasikoon_000Een kerkmusicus vertrouwde mij ooit toe dat het van hem wel ‘een toontje lager’ mocht in de paasdiensten. Hij bedoelde: wat zuiniger met ‘halleluja’s en schallende trompetten’, ofwel: wat minder triomfalistisch. “Want”, voegde hij eraan toe, “het is toch nog veel te vroeg om halleluja te roepen?”
De kerkmusicus bevindt zich in goed en bijbels gezelschap, want met de evangelisten is het precies zo. In hun vertellingen over de opstanding klinken in eerste instantie geen halleluja’s. Integendeel: er is sprake van schrik, verwarring en verbazing. Om te beginnen bij de vrouwen die ontdekken dat het graf leeg is.In het Markusevangelie is hun ontzetting zo groot “dat ze niemand iets zeiden, want ze waren bevreesd”. Bij Mattheüs gaan ze weg “met vrees en grote blijdschap” (de enige evangelist die iets over vreugde zegt).
In het Lukasevangelie gaan de vrouwen terug naar de leerlingen om te vertellen wat ze zagen. Die geloven er natuurlijk niks van, doen het af als ‘vrouwenpraat’ en gaan weer over tot de orde van de dag. Behalve Petrus. Als hij hoort dat er iets aan de hand is met het graf, wil hij natuurlijk haantje de voorste zijn! Hij staat op en loopt er snel heen. In het Johannesevangelie krijgt hij gezelschap – ook Johannes loopt, nee, rent mee! Naarmate ze dichter bij het graf komen krijgt hij zelfs een voorsprong. Johannes loopt sneller, sneller dan Petrus. Even haalt Petrus hem in, maar dan gaat Johannes hem weer voorbij. Alsof ze een wedstrijdje houden; verwarring alom!
Lukas laat Petrus in z’n eentje bij het graf aankomen. Hij vertelt: “En toen hij zich bukte, zag hij alleen de windsels. En hij ging weg, bij zichzelf verbaasd over wat er mocht gebeurd zijn.”
Einde bericht. Een verhaal met een open einde waarin verbazing overheerst. Inderdaad te vroeg om halleluja te roepen en grote woorden te gebruiken (waarvoor het misschien altijd te vroeg blijft).
Lukas geeft zijn lezers niets anders in handen dan de windsels in het lege graf; de resten van een vroeger bestaan die daar zijn achtergelaten alsof ze hun beste tijd hebben gehad. En dat geeft te denken. Mij deed het denken aan een gedicht van Ida Gerhardt, met de titel ‘Pasen’:

Een diep verdriet dat ons is aangedaan
kan soms, na bittere tranen, onverwacht
gelenigd zijn. Ik kwam langs Zalk gegaan,
op Paasmorgen, zeer vroeg nog op den dag.
Waar onderdijks een stukje moestuin lag
met boerse rijtjes primula verfraaid,
zag ik, zondags getooid, een kindje staan.
Het wees en wees en keek mij stralend aan.
De maartse regen had het ’s nachts gedaan:
daar stond zijn doopnaam, in sterkers gezaaid.

Reageer

 

gepubliceerd op 23 april 2009



Alle columns