In het laatste boek van Maarten ’t Hart schrijft hij over zijn orthodoxe moeder Magdalena. De daar beschreven gesprekken met haar uit zijn jeugd zijn vaak hilarisch. Zo is er een gesprek over “geloven als een kind”. Moeder Lena vindt dat Maarten geen ingewikkelde vragen moet stellen omdat de Schrift zegt dat hij moet geloven als een kind. “Maar ik ben een kind” , zegt de zeer jonge Maarten dan. Waarop zijn moeder antwoordt: “Ja maar je gelooft niet als een kind, daar moet je nog flink ouder voor worden ….”.
Zou de oude Huub Oosterhuis het dan bij het juiste eind hebben met het lied dat we laatst in een kerkdienst zongen?
Wek mijn zachtheid weer
Geef mij terug de ogen van een kind
Dat ik zie wat is
En mij toevertrouw
En het licht niet haat
Het lied doet denken aan kinderen op straat.
Je ziet ze daar wel dribbelen met hun vader of moeder: doelloos treuzelende peuters. Ze rennen een stukje mee met hun ouders, maar ineens besluiten ze om stil te staan bij een steentje, een blaadje of een plasje water of ze lopen een stuk terug. Ze vertrouwen er volledig op dat hun vader of moeder in de buurt blijft en voor ze zorgt.
Als je senior bent geworden en meer tijd voor jezelf kunt nemen komt soms iets van die treuzelende peuter in je terug. Zou je dan ook geloviger worden of je meer gaan toevertrouwen als een kind?
gepubliceerd op 16 maart 2015