3 keer over dag en nacht

door Liesbeth Baars

Er waren eens zeven deugdzame en werklustige muizen. Toen het jaargetij zich naar de winter keerde, de dagen steeds korter werden en de nachten langer, waren zij druk aan het werk. Noten, bessen, stro, tarwe, alles werd verzameld en opgetast in de gaten van de muur van de oude schuur, waar zij woonden. Iedereen werkte daaraan, behalve Frederik. Frederik zat en keek naar de weide, de bloemen en de zon. Hij verzamelde zonnestralen, kleuren en woorden. Toen de dagen donker waren en de nachten ijskoud raakte de voorraad eten op.
Op dat moment was het de beurt van Frederik om te delen wat hij verzameld had. En hij deelde verhalen met hen. Mooie verhalen vertelde hij, waar ze vol van raakten. Ze werden er warm van. Ook liet Frederik de kleuren zien van de zomer, de bloemen, de bessen, het graan en de noten. Dit wakkerde hun verlangen aan, hun saamhorigheid en het maakte het donker zoveel lichter voor iedereen.

Voorpag_000Dag en nacht horen bij ons leven. Ook het verschil daartussen, de spanning en de moeite ermee en het verdriet ervan. Dit is zo oud als de mensheid. In het scheppingsverhaal op de eerste bladzijde in de bijbel zegt God; ‘Er zij licht’. En het werd licht. God zag dat het goed was en hij scheidde het licht van de duisternis. Het licht noemde hij ‘dag’ en het donker ‘nacht’. Maar blijkbaar heeft God een voorkeur voor de dag, want hij noemde de dag ‘goed’. Goed is het licht. De nacht is het duister, het ontij, het gemis van kleur en warmte. Nachtlicht bestaat niet. Ook niet door de lichten, die in hetzelfde verhaal op de vierde dag worden geschapen, die van de zon en de maan. Deze bepalen ons bij de tijd, bij de weken en de maanden, bij de tijd van onze agenda en bij de dag van vandaag.
Het eerste licht, dat van de eerste dag, bepaalt ons bij het leven en bij het goede licht waarin wij mogen staan.

Zo gaat er ook een verhaal over iemand, die in een grot gevangen zit en daar in het donker leeft als in een nacht gevuld met saaiheid. Er brandt geen vuur van plezier en geen vlam van idealen. Er leven wat vage voorstellingen over hoe het buiten de grot is en over het licht dat er toch moet zijn. Deze, hoewel nog duistere ideeën, trekken de mens uit de grot naar buiten. En na een lange reis komt hij dan eindelijk in het daglicht te staan en ziet wat werkelijk is en wat niet. Plato noemde dit licht ‘De bron’ of ‘De Idee van het Goede’. Het is datgene waardoor wij werkelijk kunnen zien wat goed en wat heilzaam is voor onszelf en anderen. Er gaat een bijzondere kracht uit van dit licht, want door zijn warmte komt het kostbare in ons aan het licht. We dragen die schat weliswaar altijd met ons mee, dag en nacht, maar wij hebben het licht nodig en de aanraking ervan om geraakt te worden, om in vuur en vlam gezet, ons te warmen aan de schoonheid ervan, aan dat goede wat goed doet. Het wakkert ons verlangen aan en de saamhorigheid, die ons samen doet gaan naar de nieuwe dag.

Drie verhalen waren dit, over hoe ons leven verloopt tussen dag en nacht. In het licht van de dag, dat is het eerste licht dat goed is, mogen wij onze dagen naar waarde schatten.
Onschatbaar is zijn waarde om er in het donker van te leven en te delen, de vruchten ervan en de warmte.

gepubliceerd op 23 november 2006



Alle columns