Als meisje van een jaar of tien moest ik eens oppassen thuis. Met een lang snoer was een primitieve babyfoonverbinding met de buren gemaakt, zodat ik een vangnet had. Maar in huis voelde ik me verantwoordelijk. Mijn zusje van zeven kon niet slapen en vroeg me of ik bij haar wilde komen. We lagen samen in bed en praatten over spoken onder bed en dergelijke kleine-meisjes-angsten. Zij vertelde me dat ze zo bang was voor de duivel. In mijn kinderlijke naïviteit probeerde ik haar gerust te stellen door te vertellen dat je de duivel niet kunt zien. Pas veel later heeft ze me verteld dat ze daar toen alleen maar nog banger van geworden was. Terecht natuurlijk. Achteraf weet ik ook niet meer wat ik geruststellend vond aan de gedachte dat de duivel niet te zien is. Want dat is nu precies het beangstigende eraan.
Van christenen wordt vaak gedacht dat ze precies het verschil weten tussen goed en kwaad. Het onderscheid zou eenvoudig in de bijbel terug te vinden zijn. Het verhaal gaat dat het eerste mensenpaar in het Paradijs het kwaad op aarde heeft binnengelaten. Op het moment dat ze ongehoorzaam waren aan God en de vruchten aten van de ‘boom der kennis van goed en kwaad’. Het verhaal over Adam en Eva uit Genesis 2 en 3. Eeuwenlang heeft de kerk dit verhaal gelezen als het begin van de zonde – en daarmee ook het kwaad – in de wereld. Sinds Adam en Eva uit het Paradijs zijn gestuurd, is de mens volgens deze visie gebonden door de zonde.
Maar de verbanning uit het Paradijs kan je ook heel anders zien. De filosoof Immanuel Kant heeft dit verhaal in een essay in euforische bewoordingen beschreven als een enorme stap vooruit voor de mensheid. Dat de mens, tegen het goddelijke gebod in van de verboden vrucht eet, ziet Kant als geboorte van de keuzevrijheid. Maar voor deze vrijheid krijgt de mens wel angst terug, omdat met de vrijheid de veiligheid van de paradijselijke vanzelfsprekendheid verdwijnt.
Ook de moderne Duitse filosoof Rüdiger Safranski verbindt keuzevrijheid met verlies van paradijselijke onschuld. Op het moment dat de mens zelf verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden, kan hij ook het verkeerde kiezen. Safranski gaat helemaal mee met het moderne seculiere denken, waarin voor de idee van God geen plaats meer is. Maar daarmee zijn we niet af van onze ‘gebondenheid aan de zonde’.
“Of we willen of niet, we handelen en doen daarmee een beroep op onze riskante vrijheid. Daarbij zullen we het zonder vertrouwen nauwelijks kunnen stellen. (…) Indachtig het kwaad dat we kunnen doen en dat ons kan worden aangedaan, kunnen we altijd proberen te doen alsof een god of onze eigen natuur het goed met ons voorhad.” *
Juist omdat kwaad vaak te maken heeft met keuzevrijheid of zelfs met goede bedoelingen, is het zo moeilijk te herkennen. Dat is er zo beangstigend aan. Uiteindelijk is de gedachte aan het goede de beste hoop tegenover het kwaad.
Noot
* Rüdiger Safranski, Het kwaad of het drama van de vrijheid (vert. Mark Wildschut), 1998, p. 274.
Illustratie
Yama, de god van de onderwereld straft zondaars, Schildering op papier, Bali, Indonesië, vermoedelijk tweede kwart 20e eeuw, Collectie KIT Tropenmuseum, Amsterdam, 1209-3.
gepubliceerd op 23 februari 2008