Geschreven door Herman Vinckers
Voorgelezen door Gert van Drimmelen
Geluidsmontage Seth Mook
Thema Ben ik wel zo’n held?
In de Zweedse speelfilm Turist (2014) van regisseur Ruben Östlund is een jong gezin op wintersportvakantie in de Franse Alpen. Tijdens een lunch op een zonnig terras hoog in de bergen komt er een lawine hun kant op. Vader Tomas sust aanvankelijk: ‘Niets aan de hand, het is een gecontroleerde lawine.’ Maar de sneeuw verplaatst zich zo snel dat er paniek uitbreekt op het terras. Tomas pakt snel zijn telefoon en handschoenen en maakt zich uit de voeten, zijn vrouw Ebba en hun kinderen Vera en Harry ontredderd achterlatend. Even later blijkt dat het inderdaad een gecontroleerde lawine was, die net voor het terras tot stilstaan is gebracht. Tomas komt terug en schuift weer aan, en doet net alsof er niets ernstigs gebeurd is. Maar door zijn lafhartige vlucht zijn de verhoudingen in de relatie tussen Tomas en Ebba onherstelbaar gaan schuiven. Er ontstaat een lawine aan emoties, zou je kunnen zeggen, die zich verderop in de film zelfs uitstrekt tot over de grenzen van hun huwelijk.
Zoiets zou ík nooit doen, is de gedachte die je het liefst meteen omarmt. Maar bij mij kwam algauw ook de twijfel: zóú ik zoiets nooit doen? In mijn verbeelding zie ik weleens gruwelbeelden dat mijn geliefde en ik aangevallen worden op straat, alleen omdat we hand in hand lopen of elkaar op een andere manier liefkozen. Het is ons nooit overkomen, ook niet tijdens vakanties in minder homovriendelijke landen in Oost-Europa. Maar het gevaar is niet alleen maar denkbeeldig – trouwens ook niet thuis, in Amsterdam-Oost. Hoe zouden we reageren als het tóch een keer gebeurt? Wij zijn niet van die vechtjassen, maar in mijn gedachten komen onze belagers er niet zomaar mee weg. Ik zou terugvechten voor mijn leven en in elk geval proberen te voorkomen dat ze mijn partner iets aandoen. Dat hoop ik tenminste… Want, ben ik wel zo’n held?
Mijn vader was in de Tweede Wereldoorlog niet direct wat je noemt een held. Geboren in 1921 werd hij zoals alle jongens en mannen in die tijd opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. En hij is gegaan. Hij heeft er nooit veel over gepraat – ik weet alleen dat hij in Neurenberg zat en daar bij de post werkte. Pas na zijn dood kreeg ik van een tante (de vrouw van een van zijn broers) een brief die hij haar op 5 juli 1943 had geschreven, plus een aan twee kanten beschreven vel papier waarop hij puntsgewijs zijn tijd in Neurenberg beschreef. Een soort dagboek, beginnend met zijn vertrek op 17 februari 1943 uit Hoogezand. Wat opvalt in het dagboek zijn de vele bombardementen, meteen vanaf het moment dat hij daar zat, vaak met de toevoeging: ‘Geen last van gehad.’ De brief aan zijn schoonzus begint met de mededeling dat ‘het pakje’ is aangekomen: ‘De cake en het brood waren beide wat verschimmeld, maar dat heb ik eraf gesneden en nu gaat het weer best aan. De cake heb ik al even geproefd en die smaakt wát fijn. (..) Maar je moet me toch niets weer sturen, want ik heb hier genoeg.’
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het NIOD hebben afgelopen jaar een podcastserie laten maken onder de titel Gedwongen – tewerkgesteld in Duitsland. Vijf mannen van in de negentig vertellen hierin over hun lotgevallen. Veelal hebben ze hun hele leven gezwegen over de tewerkstelling in Duitsland. Na de bevrijding zat niemand op hun relaas te wachten, ‘want iedereen had genoeg aan zijn eigen sores.’ Door opmerkingen als ‘Je had nooit naar Duitsland moeten gaan’ en ‘Je hebt voor de Duitse wapenindustrie gewerkt’ besloten veel van de 500.000 tot 600.000 Nederlandse dwangarbeiders dat ze hun herinneringen maar beter voor zichzelf konden houden. Uit de verhalen van de mannen in deze podcast blijkt dat het geen kwestie van lafheid was dat ze naar Duitsland zijn gegaan, sommigen hebben heus wel geprobeerd om onder te duiken of te ontsnappen. Maar de repressie was gewoon te hevig. Een van hen zegt: ‘Ik dacht nog: mij krijgen ze niet zomaar aan het werk. Maar dat was een misvatting. Je krijgt mensen heel gemakkelijk aan het werk, hoor. Als je ze maar slaat.’ Jongens van rond de zeventien waren ze, toen ze naar Duitsland werden afgevoerd. Hun ervaringen zijn uiteenlopend – van hard werken in de kou en honger lijden, tot maandenlang nietsdoen en genoeg te eten hebben – maar de bombardementen maakten juist op allen grote indruk, zeker toen ze van hun ‘eigenlijke’ werk werden afgehaald en moesten meehelpen met puinruimen. Ze kwamen terug in Nederland als mannen, en sommigen hadden moeite om hun draai weer te vinden, om ouders, leraren of werkgevers te gehoorzamen.
Wat zou ík destijds gedaan hebben? Gelukkig kan en hoef ik daar geen antwoord op te geven. Maar toch ontkom ik er niet aan mijn gedachten te laten gaan over wat ik in een hypothetisch geval zou doen. Afgevoerd worden naar een of ander Forumland en me daar laten afbeulen door een gevaarlijke clown die de baas over mij denkt te kunnen spelen? Ik kan het me niet echt voorstellen. Ik mag toch hopen dat ik dan in verzet zou gaan.
gepubliceerd op 15 februari 2022