In de leer bij Martin Buber

door Stans Quené

Martin Buber weet zich niet meer te herinneren wat hij als vierjarig jongetje kan hebben gezegd, wel hoort hij nog heel duidelijk zijn buurmeisje zeggen: “Ze komt nooit meer terug”. ‘Ze’ is de Moeder van Martin en het ‘gesprek’ vindt plaats op de galerij van zijn grootouderlijk huis. Een jaar eerder zijn zijn ouders gescheiden en Martin zal de eerste jaren van zijn lange leven doorbrengen bij zijn grootouders in het Poolse Lemberg. Grootouders die hem een warm hart toedragen. Zij kunnen niet verhoeden dat de brute werkelijkheid via kindermond binnendringt in de ziel van een vierjarige. Later, zo vertelt Buber in autobiografische notities, hecht hij aan deze herinnering het woord ‘Vergegnung’ (mismoeting); een door hemzelf gemunt woord dat in geen woordenboek is te vinden. Als het goed is ontmoeten mensen elkaar, maar soms is er tussen mensen, juist tussen hen die alles met elkaar te maken hebben, een met pijn geladen vreemd-zijn voor elkaar. En waarschijnlijk is dat nog niet goed gezegd, want in ‘Vergegnung’, in dat in zijn tegendeel verkeren van ‘Begegnung’, ontbreekt iedere wederkerigheid. Zelfs de ervaring van vreemdheid wordt niet gedeeld: de ander weet van niks, weet niet waar het over gaat. In de spaarzame momenten dat Martin toch later zijn Moeder zal terugzien blijft zijn eenzame ervaring er één van ‘Vergegnung’, mislukte ontmoeting. Wie deze vrieskou tot op het bot heeft ervaren kan zelf bevriezen en levenslang aan de ander het meest noodzakelijke onthouden, maar er is ook een heel andere mogelijkheid: er kan ook een diep besef uit groeien van waar het tussen mensen om gaat. Voor dit laatste is waarschijnlijk nog een niet-natuurlijk gegeven (verkeerd woord, wie helpt aan een beter woord) nodig. Er is meer nodig dan de één op één verhouding waarin mensen met elkaar plegen om te gaan. Buber vindt voor dat ‘meer’ de term “Mitte”. Het vuur van de ontmoeting van mens tot mens ontvlamt aan een gemeenschappelijk beleefd, met eerbied en vreugde omgeven, Midden. Wij zijn met elkaar verbonden, niet omdat wij de hand naar elkaar uitsteken, maar omdat een Midden ons met elkaar verbonden houdt, op de manier waarop de punten op een cirkelomtrek vanuit het midden door de radius met elkaar verbonden zijn.
Om gemeenschap is het Buber steeds gegaan. Ergens schrijft hij, maar ik weet niet meer waar (waarschijnlijk in “Ich und Du”) “Mit suchen ist es nicht zu finden” (Met zoeken laat het zich niet vinden). Wie zoekt gaat uit van zichzelf en van een al weten wat je zoekt, terwijl het Buber – en wellicht ook ons Vrijburgers- gaat om een aan mensen geschonken “Mitte” dat niet voortkomt uit eigen ontwerp; het laat zich verstaan vanuit de ethische situatie.

Naschrift:
Voor mij is de keuze een column te wijden aan Martin Buber geen willekeurige: ik schrijf precies één jaar na het overlijden van Prof. dr. J. Sperna Weiland. Samen met Prof. dr. M.A. Beek (ja, de vader van ‘Lenie’) schreef hij een mooi en toegankelijk boek over Martin Buber. Baarn, Wereldvenster, 1964.
Nog op Marktplaats verkrijgbaar.

gepubliceerd op 15 november 2012



Alle columns