Kip kap kogel in Amsterdam-West

door Greta G.F. Huis

st-maarten
’t Is 11 november 2010, het weer is wel wat zacht voor het tijd van het jaar. Op de fiets naar mijn werk in de Amsterdamse wijk Slotervaart denk ik aan de ‘roege’ Sin Maartens waarop ik met mijn broer Remmert in het Groningse Loppersum bij de deuren langs ging. Net voor het schoolplein van Hervormd Lyceum West word ik door Adam en Mohammed begroet, zoals elke dag. Het tweetal is een fietsende uitzondering, en dat schept een band. In plaats van een openingsverhaal uit het Hindoeïsme, Jodendom, Christendom of Islam besluit ik om mijn les godsdienst & levensbeschouwing te beginnen met Sint Maarten. Ik duik gelijk maar in het diepe en vraag de leerlingen te luisteren of ze misschien weten waar ik het over heb als ik ‘zing’:
‘Sunt Martinus Bisschop
mit zien roege muts op,
Mit zien lange stevels aan,
doar komt Sint Martinus aan.
Geft ook wat, Cint of wat Appel of ’n peer,
Kom ik haile joar nait weer.
Haile joar dat duurt zo lang,
Is mien keerske ofgebraand.’
Ogen als schotels en monden wagenwijd open, verbazing alom bij de leerlingen. “Het is geen Duits maar wat wel?” zo vraagt Sarah zich af. Ik vertel wat over dialecten, het Gronings en vooral over Sint Maarten, zijn mantel die hij deelde met een bedelaar. En dat arme kinderen vroeger één keer per jaar langs de deuren mochten voor wat eten. ”Oh, Sint Maarten is dus zakat, aalmoezen geven” merkt Ibrahim op. Hajar en Ismaiel knikken dat ze ’t nou ook begrijpen, omdat ze dat van huis uit ook gewend zijn.
Op het bord teken ik een uitgeholde voederbiet met mooie figuurtjes, een ijzerdraadje en stukje buis als handvat en een kaarsje erin. Als ik ook een lampion teken vertelt Khadidja dat ze in de Bijlmer heeft gewoond en dat basisschoolleerlingen daar één keer per jaar langs de deuren gingen. (Hoe een traditie via Suriname in Amsterdam-Zuid-Oost terecht komt, het is toch prachtig.) Op de vraag van een leerling of ik een voederbiet of een papieren lampion had moest ik nee antwoorden. Op school maakten we beiden maar daar ging ik niet mee op pad. Een voederbiet was veel te zwaar, een gesjouw en een papieren lampion had ik bij het minste of geringste zuchtje wind al in brand staan en dus kwijt. Kwam je zonder lichtje dan gaven sommige mensen echter niets meer. Dat risico kon ik niet nemen, dus liep ik met een stormlantaarn.
Weken van te voren waren Remmert en ik Sint Maarten al aan het voorbereiden. De twee winkelstraten, Hoge- en Lagestraat, waren het belangrijkst. En om twee adressen konden we niet heen, Rabobank en dokter Booy. Het was veel of apart wat je daar kreeg. Dan de route, ook daar was zwaar over nagedacht, waar we zouden beginnen en waar we ’s avonds om 19:00 uur nog konden aanbellen. Ieder mocht met ons mee als ze tenminste bereid waren zich aan ons tempo aan te passen. En natuurlijk gelijk na school beginnen. Niet zoals sommigen wachten tot het donker is, zoiets stompzinnigs kon er bij ons niet in. Na school gingen we op een drafje naar huis, waar ma de stormlantaarns en de speciale Sint Martinustassen, door oma gemaakt, klaar had liggen en dan beginnen! Voor ons was Sint Maarten geen uitje maar een ‘militaire precisie operatie’ gericht op zoveel mogelijk geld voor wat moois en ten tweede snoep, waar me maanden mee vooruit konden. Het was daarom nodig om vlug te zijn en daarom zongen we een kort liedje. Voor ons geen uitgebreide Sint Martinus Bisschop, daar konden we echt niet aan beginnen. We brachten een in onze ogen sterk ondergewaardeerd lied ten gehore. De klas luistert opnieuw naar mijn zangkunsten:
‘Kip kap kogel, Moeke is een vogel,
Pa is een muske, Geef mekoar een kuske.’
En dan onmiddellijk de hand ophouden, geld of snoep erin en wegwezen naar het volgende huis, zo vertel ik. De leerlingen verstaan dit lied beter dan Sunt Martinus Bisschop. Zo nu en dan krijg ik links en rechts uit de klas een frons tijdens mijn verhaal, zo van de geest van Sint Maarten was ver te zoeken bij de juf… Niet te geloven, maar er waren mensen bij die geen genoegen namen met het schone lied van kip kap kogel. Het lag eraan wat ze in de aanbieding hadden of we Sunt Martinus nog ten gehore gingen brengen of verder zouden lopen. We hadden zo onze principes! Dan was er nog een liedje dat we wel zongen:
‘Hier woont juffrouw Kikkerbil,
Dai ons niks meer geven wil.’
Ik leg de klas uit dat we dat deden als er niemand thuis was. Maar het is ons wel eens overkomen dat we zo snel waren, te vlug met onze conclusies dat de deur alsnog open ging waarop we snel een prachtig lied ten gehore brachten om het een beetje goed te maken. Weer of geen weer, regen, wind en hagel we gingen door! Pa en moeke zijn dan ook regelmatig door het dorp gefietst op zoek naar ons, zeker toen we nog klein waren. En hadden we de hele route gelopen dan gingen we op huis aan. Oude kranten werden op tafel gelegd, elk een kant. En dan de boel maar uitzoeken. Twee dingen mochten gemeenschappelijk: mandarijnen en taaitaaikoekjes. Tussen al dat snoep gingen we op zoek naar de stuivers, dubbeltjes en soms een kwartje. De balans werd opgemaakt en de sterke verhalen verteld. Zo ook op 11 november 2010. De kinderen vinden ’t fantastisch. Ze willen Sint Maarten dezelfde dag nog gaan introduceren in Amsterdam-West. Ik leg uit dat me dat niet zo’n goed plan lijkt. Abdeslem (“Appie voor vrienden”), die altijd zijn mond als eerste open en als laatste dicht heeft heb ik de hele tijd niet gehoord. Hij lijkt nog verbaast over mijn verhaal en steekt dan zijn vinger omhoog en vraagt me: “Juf, wie is hier nou de allochtoon?”
Greta G.F.Huis

Dit artikel was al eens in het Gronings gepubliceerd in een uitgave van Toal en Taiken, Tiedschrift veur Grunneger Kultuur.

gepubliceerd op 8 november 2012



Alle columns