Poëzie en vakantie

door Liesbeth Baars

Wanneer wij op vakantie gaan, zetten wij de tijd in een onalledaags kader en maken ruimte voor nieuwe ervaringen. Maar wie poëzie leest reist net zo, in de woorden van de dichter. Nooit eerder aan gedacht dat deze twee wijze van op reis gaan iets gemeenschappelijk hebben, dat de taal van de dichter nieuwe beelden in ons oproept, net zoals een onbekende stad, een schilderij of de stilte van een landschap dit met ons doen. Ik ontdekte dit op een vrije dag in juni tijdens het festival van Poetry International. In dit artikel neem ik u daarom mee op vakantie met Wislawa Szymborska (zie foto). De dichteres reist van Sofia naar Parijs, naar Leningrad en Uppsala.

Zij kijkt, ze ziet en zegt:

‘Alles is van mij, maar niets voorgoed
niets bezit van mijn geheugen,
maar van mij, zolang ik kijk’

wislawa_000Vakanties gaan blijkbaar snel voorbij. Voor even horen die stad en de schoonheid van het landschap bij mij; ‘begroeting en vaarwel, samen in één blik’, schrijft de dichteres in haar Reiselegie. Want voor even stijgen wij uit boven onze dagelijkse werkelijkheid. De dichter zet ons daarin ook weer terug, een beetje anders misschien, wijlend bij de tijd en ons leven. ‘Bij het beschrijven van wolken zou ik me erg moeten haasten, al na een fractie van een ogenblik zijn het niet meer die wolken maar anderen. Vergeleken met wolken lijkt het leven gefundeerd te zijn, haast bestendig, bijna eeuwig’ . Een geruststellende gedachte is dit. We zouden deze willen vasthouden, als een foto die die ene herinnering van toen vast legt, bestendig, bijna eeuwig. Toch vangen wij dit moment in werkelijkheid pas echt met de taal van het gedicht, omdat zij de belevenis ervan niet gevangen zet en de gedachte daaraan levend houdt. Misschien is het een idee, als u in de vakantie een museum voor oudheidkunde bezoekt, en daar mag fotograferen, om de lens van de dichter op uw toestel te zetten.

Dan ziet u;

‘borden, maar geen eetlust. Ringen, maar geen wederkerigheid minstens al drie eeuwen. Een waaier – waar is de blos? En zwaarden waar is de toorn? En een luit die in het schemeruur nooit tokkelt’.

Verrassend wordt het ook wanneer de poëet u meeneemt naar de schilderijen van Rubens’ vrouwen en met een knipoog de achterkant laat zien van deze dochters der barok.

Hun magere zusters zijn vroeger opgestaan,
voordat op het schilderij de dageraad aanbrak.
En niemand heeft ze achter elkaar zien lopen
over de lege achterzijde van het doek.

Het is niet zo geschilderd wat in deze woorden verschijnt. En toch is het waar, want leugens kun je niet dichten als je een dichter bent, of een reiziger in het leven kijkend met de ogen van de kleine vos uit het boek ‘Le petit Prince’ van Atoine de Saint Exupery; ‘On ne vois bien qu’ avec le coeur. L’essentiel est invisible pour les yeux’.

Ik wens u hiermee een dichterlijke zomerreis toe naar ver weg en dichtbij.

 

(De citaten komen uit de dichtbundels: ‘Einde en begin’ en ‘Het moment’, beide van Wislawa Szymborska)

gepubliceerd op 1 juli 2004



Alle columns