Verlaten – #216

door Vrijzinnige Miniaturen

Geschreven door Dik Mook
Voorgelezen door Gert van Drimmelen
Geluidsmontage Seth Mook

Met Sven loop ik al 10 minuten langs een hoog hek, waarachter zich oude fabriekshallen, loodsen en half ingestorte kantoorpanden bevinden. Opeens stapt hij door een gat in de omheining en staan we op het terrein van het eerste commerciële vliegveld van Europa, Johannisthal. Terugkijkend zie ik een vrouw met een hond langs schuifelen. Ze kijkt ons indringend aan. Sven trekt zich niets van haar aan en we lopen verder het terrein op. 

Ik ben in Berlijn, een stad vol verlaten oorden, plekken waar het stadsbestuur niet weet wat ze er mee aan moet. Tot nu toe was de urgentie om plannen te maken voor dit soort plekken ook niet zo groot, er was ruimte genoeg. Maar sinds kort dringt woningschaarste en bijkomende prijsstijgingen van woonruimte tot actie. 

In 1909 begon men hier op het terrein Johannisthal een vliegveld en bouwde twee gigantisch grote hallen om Zeppelins te bouwen. En inderdaad, verderop het terrein zie ik de twee hallen uittorenen boven de andere bebouwing. Mijn gids Sven waarschuwt dat rond deze tijd wachtmensen langskomen in auto’s en we verschansen ons in het eerste de beste gebouw. Het is een 60er jarenbouw uit de communistische DDR. Het is volgespoten met graffiti en Sven legt uit welke kunstenaars er achter de diverse werken zitten. We gaan de kelder in die is ingericht als feestruimte, zij het provisorisch. Ook hier graffiti. Ik wijs Sven er op dat er aan het eind van de ruimte, half achter een muurtje twee kaarsen branden. We fluisteren verder en hij verklaart dat er hier jaren geleden veel daklozen woonden maar door de desolate omstandigheden en de verscherpte controle op illegale bewoning er geen vaste huisvesting meer plaatsvindt. De mensen bij de kaarsen houden zich waarschijnlijk stil nu uit angst voor ontdekking en wij net zo… 

Berlijn is een miljoenenstad met bijbehorende wereldstadse problematiek. Zoals daklozen waarvan velen zich staande houden op dit soort verlaten plekken. Het maakt me bewust van de parallel tussen verlaten oorden en verlaten mensen. De mens, de mensen in de kelder van gebouw 9 in Johannisthal verlieten de bewoonde wereld, trokken zich terug in een verlaten, verboden oord en werden daarmee zelf verlaten, eenzaam, buiten de bewoonde wereld, buitengesloten en angstig.

We vervolgen onze weg over het kilometers grote terrein en vinden sporen van het steeds weer veranderende gebruik van de gebouwen; nieuw gebouwde kantoren en koelkastfabrieken uit de DDR periode, van 1949 tot 1989 en ook nog pogingen van na de wende om leven in het gebied te blazen. Maar al met al is het een troosteloze aanblik, de half ingestorte panden en hallen, sommigen verbrand. Op het geluid van een naderende auto duiken we een onmiskenbaar Zeppelin-bouw-hal in. De ramen zijn bijna allemaal kapot, in een hoek ligt een berg verfspuitbussen en een matras met natte dekens onder een grote graffiti van een paradijselijk tafereel.

Berlijn is een open stad, tolerant en creatief. Het is ook niet gek dat in een stad van bijna 4 miljoen, en daarmee de grootste stad van de Europese Unie, mensen buiten de boot vallen. De vraag is hoe we die mensen niet verliezen, niet aan hun lot over laten, hoe we ze niet verlaten als een terrein dat we niet meer nodig hebben, niet weten wat we met ze aan moeten.

Het schemert al wat en we zoeken het gat in het hek. Als we weer door de opening stappen, terug in de bewoonde, de ‘gewone’ wereld van alle dag, zie ik de vrouw met de hond weer aankomen. Zou ze al die uren dat wij op het veld waren hier hebben gelopen? Ik zie haar nu goed; ze lijkt eerder een dakloze dan een bewoner van de aangrenzende villawijk waar ook Sven woont. Ze kijkt ons weer doordringend aan terwijl de hond ons dreigend in de gaten houdt. Is ze toch een bewaker? Ik zeg haar vriendelijk goedendag en vraag haar of ze in de buurt woont. Ze antwoordt niet en blijft staan. Ik doe nog een poging en vraag of ze dit terrein, de voormalige Flugplatz Johannisthal kent. Ik verbeeld me dat ze ja knikt. We lopen door.
Na een tijdje kijk ik om.
Ze is weg.

gepubliceerd op 4 januari 2022



Alle columns