“VOOR WIE IK LIEFHEB WIL IK HETEN” – Neeltje Maria Min,1966
Een dezer dagen bladerend in een verzamelde-gedichtenbundel, kom ik deze laatste regel tegen in het gedicht Familieberichten van Neeltje Maria Min, gepubliceerd in haar eerste bundel, die in 1966 verscheen.
Min was toen 22 jaar.
Mijn moeder is mijn naam vergeten,
mijn kind weet nog niet hoe ik heet.
Hoe kan ik mij geborgen weten?
Noem mij, bevestig mijn bestaan,
laat mijn naam zijn als een keten.
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Voor wie ik liefheb, wil ik heten.
De bundel en vooral dit gedicht veroorzaken een literaire en journalistieke storm, die Min aan zich laat voorbijgaan. De laatste zin wordt en blijft een dichterlijke klassieker.
De woorden zitten in mijn onbewuste geheugen; de betekenis vind ik moeilijk te vatten.
Dan schiet Ellen Deckwitz te hulp: in een zeer lezenswaardig – en hulpvaardig…- artikel in NRC/H van 23 april 2020 Hoe lees je een gedicht schrijft zij:
Je hoeft het bij een gedicht allemaal even niet precies te weten, en dat kan een opluchting zijn.
En… biedt mogelijkheden tot reflectie.
Ik lees opnieuw. Zoeken naar geborgenheid, identiteit, hartenkreet zijn woorden die opwellen. Kent reflectie goed of fout?
Waar verdriet is, is poëzie, schrijft Ellen en zij memoreert een chef van de New Yorkse Brandweer, die een paar weken na 9/11 alle goedwillenden smeekte alsjeblieft te stoppen met het insturen van gedichten, omdat er inmiddels [te] veel postzakken in de kazernes lagen….
En dan, digitaal bladerend, stuit ik op een citaat uit een interview, dat Neeltje Maria Min destijds tóch heeft gegeven:
Er valt zo weinig over te vertellen …. Men kan zich afvragen waarom het is geschreven. Nou, dat weet ik zelf niet. …eerder zou ik nog weten wat ik aan had, of waar ik het schreef, of wat voor weer het was, dan dat ik weet waarom….
Als de dichter zelf zich niet bezig houdt met het waarom, is interpretatie van het gedicht niet zinvol.
Het schept ook een beetje opluchting: in een tijd, waarin nauwelijks te beantwoorden vragen op ons afkomen, mogen we onbekommerd van poëzie genieten…
gepubliceerd op 20 mei 2020