Door de corona-ongein worden we op onszelf teruggeworpen. Dat behoeft niet alleen negatief te zijn. Het kan ook nieuwe perspectieven bieden. Toen mijn moeder, tijdens de Tweede Wereldoorlog – gescheiden en met een kind – zich voorlopig weer bij haar ouders op Goeree-Overflakkee vestigde, was ze depressief en had zij te weinig om handen. Haar jongste broer stelde daarom voor dat zij samen, gedurende wintermaanden, schriftelijke cursussen filosofie zouden volgen. Zo geschiedde en het werd hun gemeenschappelijke passie. Mijn moeder ontwikkelde hierdoor een wat filosofische inslag. Soms liep ik er later zomaar even tegenaan.
Als puber, nog volop worstelend met mijn seksuele identiteit, hoorde ik eens gesprek tussen mijn moeder en een tante. Die tante vond de zin van het leven in haar kinderen en kleinkinderen. Mijn moeder daarentegen vond dat nakomelingen vreugde aan je leven konden geven, maar toch niet de zin ervan. Die zin moest je, onafhankelijk daarvan, zelf aan het leven zien te geven. Zij had er toen nog lang geen idee van dat haar zoon homoseksueel was en wist dus niet dat ik waarschijnlijk niet voor nakomelingen zou zorgen. Ze kon dus evenmin weten dat ik erg opgelucht was te horen dat zij me niet verantwoordelijk achtte voor de zingeving van haar leven.
Later, toen ik zelf piekerde over zingeving in een samenleving waar mensen steeds minder een godsdienst met elkaar delen en desondanks toch weet van elkaar moeten hebben, op een manier die de ander fundamenteel recht doet, suggereerde mijn moeder eens te rade te gaan bij Emmanuel Levinas (1906-1995). Het was een eyeopener voor me.
gepubliceerd op 27 mei 2020