Na afloop van de verkiezingscampagne – die wel wat weg had van een wedstrijd waarin ‘twee partijen vochten om een been, en een derde ging ermee heen’ – dacht ik aan Mozes. In het boek Numeri wordt verteld hoe hij Israel door de woestijn leidt naar het land van belofte. Een ondankbare taak, want het volk is nauwelijks een volk. Eerder een zooitje ongeregeld: onderling verdeeld, oproerig, traag en onbetrouwbaar. Typisch een gemeenschap die om een sterke leider vraagt. Geen softe thee-drinker, maar een echte communicator met een duidelijk verhaal. En zo is Mozes niet. Soms huilt hij, of schreeuwt hij het uit van ellende omdat hij overal en alles tegelijk moet zijn: econoom, generaal, staatsman, politicus en scheidsrechter. Dan smeekt hij JHWH om het leiderschap van hem af te nemen omdat het hem te zwaar is. Hoe ergerlijk moet dat zijn voor de kinderen van Israel. Hoe kan zo’n softie hen ooit naar het land van belofte brengen?
En toch gaat het niet zonder Mozes. Er wordt van hem gezegd dat hij ‘zeer zachtmoedig’ was, ‘meer dan alle mensen die op de aardbodem zijn’. Buiten de zachtmoedigheid van deze mens om is er blijkbaar geen weg naar het land van belofte. Misschien wel omdat hij de gemeenschap onderweg niet exclusief wil houden. In de ogen van Mozes doet iedereen mee: de vreemdeling Hobab, zijn eigen zwarte Koestjitische vrouw. Steeds heeft hij de hele aarde in het vizier.
gepubliceerd op 11 oktober 2012