Museumliturgie

door Jessa van der Vaart

Op een koude novemberochtend stond ik te midden van een groep toeristen in een schemerdonkere zijkapel van de Sint Baafskathedraal te Gent. De meeste aanwezigen hielden net als ik een langwerpige zwarte telefoon aan hun oor. Geconcentreerd keken we naar wat zich achter een muur van gewapend glas bevond: ‘De aanbidding van het lam Gods’, het meesterwerk van de gebroeders Van Eyck uit 1432.

lam-gods

De zwarte telefoon fungeerde als een soort persoonlijke audiogids. Met behulp van een bijgeleverde plattegrond van het retabel begeleidde hij ons zorgvuldig bij het kijken. Zijn stem was eenvoudig op te roepen: na het intoetsen van een nummer dat correspondeerde met een van de panelen begon hij te spreken. Aanvankelijk moest ik even wennen aan de stem, maar al snel kreeg ik geen genoeg van zijn uitleg. Bijvoorbeeld als hij mij wees op de magnifieke schildertechniek van de gebroeders Van Eyck, die je vooral terugziet in de plooiende gewaden en de glinsterende sieraden. Ook de gedetailleerde weergave van tientallen te onderscheiden plantensoorten op de achtergrond van het paneel met het ‘Lam Gods’ noemde de stem indrukwekkend. Ik was het roerend met hem eens.

De stem ging verder. Hij vertelde over een interessante theologische kwestie ten aanzien van de vorstelijke gestalte op het paneel midden boven, tussen Maria en Johannes de Doper in. ‘Is het God de Vader, of Christus, of een combinatie van die twee?’ vroeg hij voorzichtig, maar ik moest het antwoord schuldig blijven. ‘Let eens op het borduurwerk op de stof achter deze figuur’, zei de stem. ‘Wie heel goed kijkt ziet een pelikaan die zich – naar een oud volksgeloof – de borst opent om met zijn bloed zijn jongen te voeden. Het motief is een duidelijk en algemeen bekend symbool voor Christus die zijn bloed heeft gegeven.’ Ik dronk zijn woorden in.

Daarna ging de stem in op de ontstaansgeschiedenis van het retabel. Hij legde uit dat het ‘Lam Gods’ – zoals de meeste belangrijke kunstwerken uit de middeleeuwen – het resultaat is van een opdracht. In die tijd was het gebruikelijk dat bepaalde groeperingen (gilden) of vermogende enkelingen een schenking deden aan een kerk of klooster, bijvoorbeeld door een beeld of retabel te laten maken. Over het algemeen werden zij op deze kunstwerken als schenker afgebeeld.
Een aantal van deze schenkingen diende als zichtbaar teken van een ‘fundatie’ of ‘stichting’. Dat wil zeggen dat men geld schonk om er een devotionele oefening – meestal een mis die op bepaalde tijdstippen moest worden opgedragen – mee te ‘stichten’. Dit laatste vormde ook de aanleiding tot het schilderen van het ‘Lam Gods’. De schenker, Judocus Vijd, was een vooraanstaand ingezetene van de stad Gent. Hij was herhaalde malen schepen en in 1433-34 zelfs ‘voorscepene’; een functie die vergelijkbaar is met onze huidige burgemeester. Op een gegeven moment liet Judocus een van de kapellen van de kerk op eigen kosten herbouwen; de kapel die tot de dag van vandaag de ‘Vijdkapel’ genoemd wordt. Bij die gelegenheid wilde hij samen met zijn echtgenote ook een altaartafel laten maken, om een fundatie te bestendigen: een dagelijkse mis “ter ere van God, zijne gebenedijde moeder en alle zijne heiligen”. Toen de stem was uitgesproken leverde ik – nog een beetje duizelig van deze inspirerende kijkervaring – de zwarte telefoon en plattegrond weer in. Ik liep de kathedraal in en kwam even later langs de ‘Vijdkapel’. Ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn gegaan bij het opdragen van de mis op zon- en feestdagen, als het retabel werd geopend. Talloze – vaak ongeletterde – mensen moeten naar de kapel zijn gekomen om er inspiratie aan te ontlenen voor hun geloof.

Maar wat gebeurt er als deze prachtige kunst – die gemaakt is als onderdeel van de liturgie – geen deel meer uitmaakt van een dagelijks of wekelijks ritueel en een museumstuk wordt achter kogelvrij glas dat je na betaling mag bezichtigen?
De orde van dienst wordt ingewisseld voor een plattegrond en de priester voor een mechanische stem uit een zwarte telefoon.
Zou dat de toekomst zijn?

gepubliceerd op 23 januari 2009



Alle columns