“Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open …” Zo begint het gedicht Februarizon van Paul Rodenko. Het is een ode aan alles wat de lente aankondigt: de frisse geur van pas opgekomen bloemen, het gezang van vogels in de ochtendschemering, een koel briesje door openstaande ramen en deuren. Als de eerste lentezon doorbreekt na koude en donkere winterdagen, is het alsof de wereld opengaat.
En terwijl veel mensen er dan op uit trekken, om te genieten van de opbloeiende natuur, gaat het in de kerk een hele andere kant op. Vaak begint ergens in de maand februari (dit jaar op de 14e), de veertigdagentijd: de tijd waarin de tocht gemaakt wordt naar het paasfeest. En dat is geen wandeling door fris lentegroen, maar een barre tocht door de woestijn, veertig dagen lang.
Het getal veertig herinnert aan een verhaal uit het Oude Testament. Nadat Mozes met zijn volk is weggetrokken uit hun slavenbestaan in Egypte, gaan ze op weg naar het ‘land van belofte’: een nieuwe wereld, een bestaan zoals het door God bedoeld is. Maar eerst is daar de woestijn. Dat is die sfeer, die toestand ‘waar je doorheen moet’, omdat je nu eenmaal niet zonder slag of stoot in het nieuwe komt. Je hoopt op de dag dat jij of je dierbare geen pijn meer heeft, op de dag dat de oorlog niet meer geleerd wordt, maar dat is een hoop tegen de klippen van het bestaan op. Er zijn dagen dat de moed je in de schoenen zakt en je terugverlangt naar het oude. En hoe hou je die tocht dan vol?
De kerk telt de dagen tot Pasen vanaf Aswoensdag, veertig dagen lang. En daarbij worden de zondagen overgeslagen. Niet omdat ze niet meetellen, maar juist omdat ze meer dan de andere dagen tellen! Elke zondag is ‘opstandingsdag’: de dag die verwijst naar wat we met Pasen vieren. En zo vinden we in de veertigdagentijd elke week een helder baken op onze weg. Een lichtend spoor in de woestijn van de werkelijkheid. Opdat wij blijven hopen dat op een dag de wereld opengaat en de zon der gerechtigheid aan onze voeten zal spelen als een ernstig kind.
Februarizon
Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open
het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan
arbeiders bouwen met aluinen handen aan
een raamloos huis van trappen en piano’s.
De populieren werpen met een schoolse nijging
elkaar een bal vol vogelstemmen toe
en héél hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig
helblauwe bloemen op helblauwe zijde.
De zon speelt aan mijn voeten als een ernstig kind.
Ik draag het donzen masker van de eerste lentewind.
Paul Rodenko
gepubliceerd op 30 januari 2016