Steeds weer duiken in bijbelse teksten die twee woorden op: sta op! Je komt ze tegen bij Abraham, bij Jozef, bij Jona en bij Ruth. Het gaat voortdurend om mensen die het wagen om op te staan. En uiteindelijk om Jezus die opstaat uit de doden. Je zou kunnen zeggen dat Oude- en Nieuwe Testament een aaneenschakeling vormen van opstandingsverhalen. En de gemeente die samenkomt rond die verhalen kun je zien als een opstandingsbeweging. Al horend naar de verhalen, worden we meegenomen in het opstaan. En we worden opstandig tegen alles wat mensen daartoe verhindert: sta op!
Alles goed en wel, maar soms heb je nauwelijks moed om aan de dag te beginnen. Gevloerd kun je zijn door angst of verdriet. Soms vallen mensen om je heen om, of blijf je zelf niet staande. Zeker wie ouder wordt merkt dat opstaan, ook in de letterlijke zin van het woord, niet bepaald vanzelfsprekend is. Dan lijkt die bijbelse belofte van opstanding tegen alles in te gaan. En je denkt: is het leven niet ‘blinken en verzinken’, opstaan en weer ondergaan? Leven en dood, horen die niet onafscheidelijk bij elkaar? Is het geen vicieuze circel? Welnu, tegen die gedachte protesteert de bijbel. Daarom vieren wij met Pasen juist het léven. Dat komt in het volle licht te staan. En soms staat daadwerkelijk iemand op. Dat mag een wonder heten. Als iemand de ban van het doodse bestaan, het donker, doorbreekt. Zondag aan zondag komt de gemeente bijeen om daaraan herinnerd te worden.
We zullen er weer van zingen met Pasen:
‘Sta op! Hij gaat al voor ons uit,
de schoot van ‘t graf ontkomen.
De morgen is volnieuw geluid, –
werp af uw boze dromen.’
gepubliceerd op 30 maart 2015