De vreemdeling als gids

door Jessa van der Vaart

In de joodse traditie wordt het boek Numeri genoemd naar de beginwoorden van het eerste hoofdstuk: ‘In de woestijn’. De kinderen van Israel bevinden zich na de bevrijding uit Egypte namelijk letterlijk in de woestijn. En aanvankelijk zitten ze daar vast. In Numeri 10 horen we dat ze al ruim twee jaar aan de voet van de berg Sinai bivakkeren. Ze komen niet in beweging, totdat plotseling een wolk zich verheft boven de ‘Tent der ontmoeting’, de plaats waar JHWH tot Mozes spreekt. Dat is het teken dat het tijd is om te gaan, om op te breken. Voor Mozes betekent het dat er een zware taak op hem ligt te wachten. Hij heeft het leiderschap op zich genomen, maar zal dat ook lukken? Kan hij wel in z’n eentje dat weerbarstige volk door de woestijn loodsen? Mozes heeft er weinig vertrouwen in en zet een onverwachte stap. Hij zoekt steun bij zijn zwager Hobab, een Midjaniet. “Hobab”, zegt hij, “ga met ons mee, ga met ons de woestijn in.” Hobab bedankt voor de eer. Hij ziet het niet zitten, zo’n tocht vol ontberingen. Maar Mozes houdt vol. Hij herhaalt zijn vraag en legt dan ook zijn kaarten op tafel: “Hobab, we kunnen eigenlijk niet zonder jou, jij weet de weg, jij moet ons tot ogen  dienen.” En dan besluit Hobab om toch mee te gaan. Hij, de Midjaniet – in de ogen van Israel een heiden – uitgerekend hij zal de weg wijzen in de woestijn. Hij zal de grote leider Mozes tot gids zijn. Zo gaat het vaker in bijbelse verhalen: het is juist de ongelovige, de heiden, die de gids blijkt te zijn van Israel. En dus ook van de kerk: het is de vreemdeling die ons tot ogen dient in de woestijn van de werkelijkheid.

gepubliceerd op 8 oktober 2015



Alle columns