James Kennedy

Toespraak bij de viering van het 375-jarig bestaan van de voormalige remonstrantse schuilkerk aan de Keizersgracht 102, nu in gebruik bij de studentenekklesia en de Rode Hoed.

DE GRENZEN VAN RUIMDENKENDHEID: HET REMONSTRANTS VERLEDEN EN DE TOEKOMST

Het is voor mij een grote eer om hier vandaag te mogen zijn, 375 jaar na de inwijding van de Remonstrantse kerk in Amsterdam. Datzelfde jaar, 1630, was ook betekenisvol omdat het de Remonstranten toen voor het eerst werd toegestaan om in de Verenigde Republiek een Algemene Vergadering te beleggen (in Rotterdam). De Remonstrantse gemeenschap is vanaf dat moment ononderbroken aanwezig geweest in Nederland. Het is ook toevallig precies 361 jaar geleden (4 september 1644) dat ds. Wytenbogaert is overleden. Misschien mag ik hier ook verwijzen naar mijn Remonstrantse voorouders, die in de tijd van Episcopius en Wytenbogaert actief waren in Zevenhuizen, een deel van Holland dat in dit tijd bekend stond als een arminiaans bolwerk. De families Olshoorn en Van Alphen waren vooraanstaande Remonstranten in het dorp en misschien een beetje te ijverig of te bevlogen; in 1623 speelden ze kennelijk een rol bij het complot om Prins Maurits te doden, die toestond dat de Remonstranten werden onderdrukt. Samen met hun meer bekende zwager Claes Michielsz. Bontenbal waren ze betrokken bij de geldinzameling voor deze onderneming. Hun gewelddadige bedoelingen werden waarschijnlijk niet alleen ingegeven door hun religieuze overtuigingen en hun samenzwering tot moord zegt natuurlijk weinig over de inhoud van de Remonstrantse theologie. Integendeel, het gaat rechtstreeks in tegen de woorden van Episcopius, die zei dat verdraagzaamheid het beste sieraad was van de Remonstranten. Maar in een tijd van politieke moorden (in dat opzicht lijkt het huidige Nederland wel een beetje op de Republiek ten tijde van Maurits en de broeders De Wit) is het belangrijk om te zien dat overijverige gelovigen bijna elke vorm van religie of ideologie kunnen verdraaien tot een motief om te haten of geweld te plegen. Dit laat zien dat elke gelovige – en niet alleen de moslims of de fundamentalisten – zich ervoor moet hoeden dat diepgewortelde geloofsovertuigingen hem of haar verleiden af te zakken tot geweld of subtielere vormen van intolerantie. De boodschap van verdraagzaamheid is al deze jaren een belangrijk uitgangspunt geweest in de geschiedenis van de Remonstrantse Broederschap en moet nog altijd worden gehoord in de wereld van vandaag.

 

Prof.dr. James Kennedy

Prof.dr. James Kennedy

Verdraagzaamheid en vrijheid zijn kernbegrippen geweest voor de Remonstrantse Broederschap. Maar de geschiedenis van deze geloofsgemeenschap omvat uiteraard meer dan deze begrippen alleen. Vandaag wil ik mij voornamelijk bezighouden met de positiebepaling van de Remonstrantse Broederschap door de geschiedenis heen, waarbij ik vooral aandacht geef aan de thema’s vrijheid en verdraagzaamheid.

De Remonstrantse Broederschap is, zoals u allen weet, een (heel) klein Nederlands kerkgenootschap. In tegenstelling tot de Doopsgezinden of de Lutheranen (met wie ze wel eens vergeleken worden) maakt de Broederschap niet deel uit van een internationale kerk met een gedeelde geloofsbelijdenis (de Luthersen) of praktijken (de Doopsgezinden). Het staat dus op zichzelf in de wereld. In dit opzicht is het eenvoudig om de piepkleine Remonstrantse Broederschap te verwijzen naar de marges van de samenleving, in een landje dat ook al zo klein is. Maar dit ontkent de bredere betekenis van de Remonstrantse Broederschap, die volop heeft meegedaan in het reilen en zeilen van de samenleving. De Remonstrantse Broederschap heeft zich dus niet gedragen als een secte. Het heeft meer uitstraling gehad in intellectuele en kerkelijke kringen en meer betekenis gehad in de samenleving dan zijn omvang zou doen vermoeden. Wat zijn dan de grootste historische verdiensten van de Broederschap geweest? Ik kan er in ieder geval drie noemen.

Eén van de belangrijkste historische bijdragen van de Remonstranten wordt door henzelf waarschijnlijk niet snel opgemerkt, omdat zij zo expliciet niet-dogmatisch wensen te zijn. Het is de arminiaanse theologie, een theologie die tot ver buiten de landsgrenzen bekend werd, en in meerdere landen een vooraanstaande plaats heeft gekregen. De dood van Arminius in 1609 en het geschrift De Remonstratie, die enige maanden na zijn dood werd geschreven, gingen beide vooraf aan de oprichting van de Remonstrantse Broederschap. De Remonstratie deed ook geen dienst als de belijdenis van de Broederschap, die in principe ook open stond voor mensen met andere overtuigingen. Maar deze remonstrantse verwoording van een theologie waarin de vrije wil van de mens meebepaalt wie zalig wordt ging in tegen Calvijn’s leer over de uitverkiezing en veroorzaakte een debat dat nog eeuwenlang voort zou duren. Dit debat over de invloed van de vrije wil van de mens op zijn geestelijke toekomst ontstond in Engeland en bleef vooral in de engelstalige wereld de gemoederen bezighouden. In de Verenigde Staten werd de arminiaanse theologie de expliciete grondslag van veel kerken, van methodisten en Free-Will Baptisten, tot de Pentecostal en Holiness groeperingen. Zelfs nu worden er nog verhitte theologische discussies gevoerd tussen calvinisten en de aanhangers van de vrije wil, die zich vaak arminianen noemen. Zo hebben de remonstranten, door hun gearticuleerde soteriologie, aanleiding gegeven tot dit moeilijke en voortdurende theologische discussie in de protestantse wereld over de vrije wil. Deze geloofsovertuiging heeft ook dan ook de geschiedenis van het protestantisme en de wereld gehad, bijvoorbeeld in rechtvaardiging van de zending in de angelsaksiche wereld. Al deze ontwikkelingen lijken misschien een ver-van-mijn-bed-show voor de Remonstranten van vandaag, maar toch is hun theologie van het eerste uur de voornaamste reden dat Remonstranten een bron van inspiratie en een bron van controverse zijn geweest, en niet alleen in Nederland.

Een tweede bijdrage is de centrale rol die de Remonstrantse Broederschap heeft gespeeld in het vrijzinnige christendom. Hun ruimdenkendheid strekte zich niet alleen uit tot de christelijke religie, maar ook tot andere religies en tot humanistische stromingen. Al vanaf het begin hebben Remonstranten zich thuis gevoeld bij het niet-dogmatische, bijbelse christendom van Erasmus en Coornhert. ‘De Broederschap der Remonstranten is het eerste Nederlandsche genootschap, dat den belijdenisdwang verwierp en – in vertrouwen op Gods leiding – het waagde met de vrijheid’, schreef G.J. Heering in 1919. Hoewel de definitie van ‘vrijheid’ niet constant is geweest, gaf hun liefde voor dit begrip hen een sterk profiel. Vrijheid stond centraal in de ontwikkelingen die de Remonstrantse Broederschap doormaakte: tijdens de periode van niet-dogmatische orthodoxie in de zeventiende-eeuw, in de tijd van de Verlichting, waar leidende Remonstranten zich al snel in verdiepten, en ook vanaf het midden van de negentiende eeuw, toen ze bekend wilde staan als een bewust vrijzinnige gemeenschap. Het was vooral deze expliciete, vrijzinnige en ‘moderne’ identiteit die een aanzienlijke aantrekkingskracht had, en die ervoor zorgde dat de Remonstrantse Broederschap, wiens aantallen in de eerste decennia van de 19e eeuw erg laag waren, tot een kerk van grotere omvang werd. Er vond vooral in de jaren tussen 1870 en 1920 een fenomenale groei plaats, omdat vrijzinnigen in andere kerkgenootschappen – zoals de hervormde kerk – vaker betrokken raakten bij conflicten met orthodoxen en op zoek gingen naar een kerk die hen wel met open armen zou ontvangen. De volkstellingen laten zien dat de Remonstrantse Broederschap zijn hoogtepunt bereikte in 1947 met 40.000 leden, het tienvoudige van het ledental aan het begin van de negentiende eeuw, zoals Knippenberg opmerkt. Wat precies de inhoud was van de vrijzinnige geloofsopvattingen verschilde natuurlijk van persoon tot persoon en van gemeente tot gemeente. Soms paste het prima binnen het historische christelijke geloof, andere keren was het meer interreligieus van karakter of humanistisch. Hoewel deze situatie in het verleden wel eens tot spanningen leidde, en sommige remonstranten deze onbepaaldheid hebben gedefinieerd als een onvermogen om te kiezen, zijn andere Remonstranten blij met de ruimte die hen hierdoor gegund werd en de dynamiek en productiviteit die deze spanningen teweeg brachten. Hoe dan ook, de Remonstrantse Broederschap stond sinds het einde van de negentiende eeuw in het centrum van het vrijzinnig protestantisme in Nederland, en hun eigen kwantitatieve toename en verval gingen gepaard met de opbouw en (gedeeltelijke) afbraak van het georganiseerde vrijzinnige protestantisme in Nederland. Hun activiteiten strekte zich uit ook buiten Nederland, door bijvoorbeeld het lidmaatschap van de International Association for Religious Freedom, een multi-religieuze organisatie die zich sterk maakt voor de vrijheid van religie en geloof, interreligeiuze dialoog en tolerantie en die unitariërs, boeddhisten en humanistische organisaties in heel gelederen heeft – om even heel in het kort weer te geven waar het IARF voor staat. Ook in dit opzicht heeft de Remonstrantse Broederschap betekenis willen hebben in bredere nationale en internationale verbanden.

De derde historische bijdrage van de remonstranten is gerelateerd aan de tweede, maar is minder theologisch van aard. De remonstranten hebben zich door de geschiedenis heen nauw verbonden geweten met de tolerante tradities van Nederland (of preciezer: de Hollandse steden). Hoewel geen Remonstrantse historicus in zoveel woorden heeft beweerd dat remonstranten dé belichaming waren van ‘een onvervalschte Nederlandse geest’, geven de historici Blom en Misset dat men in Remonstrantse kring zich zelf toch een beetje zo zagen. Remonstranten – en de sympathisanten van de remonstranten binnen de publieke kerk – waren er vaak van overtuigd dat hun opvattingen niet alleen de oudste en beste religieuze traditie was in Nederland, maar ook de theologische orientatie die het meest verwant was met de beste bestuurlijke tradities. Deze Nederlandse bestuurlijke traditie benadrukte het belang van geven en nemen en streefde naar een harmonieuze en goed-geordende, vrije samenleving. Als de Hollandse regenten een religie hadden die bij hen paste, dan was het de ondogmatische religie van de Broederschap (misschien was het niet helemaal toevallig dat mijn eigen remonstrantse voorouders schouten, schepenen en onderwijzers waren). De vooraanstaande remonstrantse theoloog Heering legde in 1919 al een verband tussen ‘vrijzinnige’ staatkunde en ‘vrijzinnige’ religie; de remonstrantse zoektocht naar religieuze vrijheid droeg volgens hem bij aan de politieke vrijheid die Holland tot een voorbeeld maakte in de wereld. Om dit uit te drukken langs de lijnen van de laatste toespraak: de ‘nuchterheid, redelijkheid en pragmatisme’ van de Remonstranten hebben prima gepast bij de best kenmerken van Holland.

Daarom denk ik dat je kan beweren dat er een verband is tussen de vrijheid en verdraagzaamheid van Holland en de vrijheid en verdraagzaamheid van de Remonstrantse Broederschap. Het verhaal van Nederland als een land van vrijheid en tolerantie kan niet verteld worden zonder de remonstrantse invloed te noemen. Ze waren natuurlijk niet de enigen die een rol speelden bij de vormgeving van religieuze en politieke vrijheid in Holland, maar ze waren wel de meest belangrijke en zichtbare actoren. En het is niet zo dat dit Remonstrantse streven naar vrijheid en verdraagzaamheid slechts een uiting was van een zelfgenoegzame Nederlandse burgerlijkheid. In 1941 – in bezet Nederland – hebben de Remonstranten publiekelijk hun eerdere afkeuring van racisme en extreme vormen van nationalisme nog een keer uitgesproken. Remonstranten hebben al vanaf het vroegmoderne Europa – toen zij religieuze vluchtelingen hulp boden – laten zien dat hun vrijheidsstreven en verdraagzaamheid meer is dan een afspiegeling van de Nederlandse idealen; het is ook een actief verzet tegen onrechtvaardigheid en onderdrukking, waar die ook zichtbaar worden.

De grotere betekenis van de Remonstrantse Broederschap bestaat daarom uit minstens drie elementen; de remonstranten zijn de bron van de internationale Arminiaanse theologie, vorm(d)en de voorhoede van de Nederlandse vrijzinnigheid en zijn de belichaming van oer-Hollandse – maar ook universele – waarden als vrijheid en verdraagzaamheid. Als cultuurhistoricus ben ik natuurlijk het meest geïnteresseerd in de relatie tussen de Remonstrantse Broederschap en ‘de wereld’, ‘de cultuur’ of ‘de samenleving’. Daarom wil ik mij vooral concentreren op de interactie tussen de remonstranten en de cultuur wat betreft de waarden van ruimdenkendheid, vrijheid en verdraagzaamheid en de kansen en problemen die hieruit voortvloeiden.

In 1951 schreef de Amerikaanse theoloog H. Richard Niebuhr een boek dat – in elk geval in de Verenigde Staten – al snel een klassieker werd: Christ and Culture. Een halve eeuw na verschijning is het boek in de meeste opzichten nog steeds actueel en zeker de moeite van het lezen waard. Niebuhr wilde een systeem ontwikkelen om de verschillende manieren waarop christenen reageren op de omringende cultuur te typeren en te laten zien hoe dit de manier van aankijken tegen Christus beïnvloedt. Zijn eerste typering was ‘Christ against Culture’ (Christus tegenover de cultuur), waarbij christenen leven in afzondering van de wereld. Hoewel Niebuhr hierbij uitvoerig verwees naar de russische schrijver Tolstoy, is het duidelijk dat hij hierbij dacht aan sectarische christenen met een fundamentalistische oriëntatie. Aan het andere einde van zijn spectrum staan de christenen die geloven dat er een fundamentele harmonie bestaat tussen de hoogste christelijke idealen en de hoogste maatschappelijke idealen. Deze typering noemde hij ‘Christ of Culture’ (Christus van de cultuur), waarbij hij de vrijzinnige negentiende-eeuwse Duitse protestant Albrecht Ritschl gebruikte als prototype. Niebuhr onderscheidde nog drie types daar tussenin: ‘Christ above Culture’ (de klassieke rooms-katholieke zienswijze, waarbij goddelijke genade en openbaring de menselijke cultuur aanvult en compleet maakt) ‘Christ and Culture in Paradox’ (het Lutherse begrip dat er twee koninkrijken zijn, het aardse en het hemelse, die onderlinge spanning kennen) en ‘Christ the Transformer of Culture’ (gerelateerd aan het calvinisme), die ernaar streeft om de cultuur meer naar de maatstaven van Christus te transformeren.

Geen kerk en geen individuele gelovige past precies binnen één van deze ‘hokjes’, en het is ook niet mijn bedoeling om de Remonstrantse Broederschap door middel van deze typologie van een keurslijf te voorzien. Maar het ‘Christ of Culture’ model van Niebuhr (aan het ene einde van het spectrum) lijkt in zoveel opzichten te beschrijven waar de remonstranten voor staan, dat ik denk dat zij het prototype zouden zijn geweest voor Niebuhr als hij van hun bestaan had afgeweten. Bovendien denk ik dat deze typologie ons kan helpen om de remonstranten eens in een iets ander licht te zien. Remonstranten hebben zichzelf tot nu toe soms getypeerd als ‘een kerk aan de rand’ – als een gemeenschap die is gepositioneerd aan de rand van de cultuur of het christendom of de kerk; als pioniers die grensgebieden ontdekken waar anderen zich nauwelijks wagen. In één opzicht is deze karakterisering doeltreffend: remonstranten zijn echte bruggenbouwers tussen religie en cultuur. In dat opzicht zijn ze grensoverschrijdend, omdat ze een kloof proberen te dichten door het verlaten van vastgestelde grenzen. Maar de bruggen die de remonstranten bouwen zijn niet gesitueerd aan de rand van de samenleving, maar in het centrum. Hun gerichtheid op de cultuur verdrijft hen niet naar de marges van de samenleving, maar naar het centrum. En in dit opzicht lijken ze sterk op het ‘Christ of Culture’-model van Niebuhr.

Niebuhr typeert gelovigen binnen dit model als mensen die zowel streven naar oecumenische banden met andere kerken als zich thuis voelen in de omringende cultuur. Er is betrekkelijk weinig spanning voor hen tussen de kerk en de wereld, tussen genade en menselijk streven. Volgens hen is er sprake van harmonie tussen Christus (of het hoogste geestelijke ideaal) en de beste culturele idealen. Individuen worden ertoe aangemoedigd om zelf op zoek te gaan naar de waarheid, waar die ook gevonden mag worden – in de kerk of in de reikweidte van de cultuur. Om deze reden hebben ze vaak een los begrip van kerk-zijn: het christendom is een religie, en geen instituut, en zien ze de kerk liever als een vereniging (of misschien als een ‘broederschap’). Niebuhr, die naast Ritschl de middeleeuwse filosoof Abelard naar voren schuift als prototype voor deze typering, beweert dat gelovigen uit deze categorie de neiging hebben om religie te definiëren als ‘een filosofische boodschap over de werkelijkheid, en een moreel handvat voor het verbeteren van het leven’. Wat Abelard biedt is, volgens Niebuhr, niet de moeilijke geboden van de Bergrede, maar ‘vriendelijke en ruimdenkende wegwijzers voor welwillende mensen die het goede zoeken, en voor hun geestelijke mentors.’ Volgens Ritschl kan de christen ‘zijn roeping om het koninkrijk van God te zoeken vervullen door uit liefde voor zijn naaste te gewoon door te werken in de morele gemeenschappen van familie, de economie en het nationale en politieke leven.’ Door hun houding waren Ritschl en andere mensen in deze categorie volgens Niebuhr vooral te vinden bij de hogere klassen, bij de invloedrijke, de in cultureel opzicht ontwikkelde, het denkende deel der natie. Maatschappelijk en ‘civic’ engagement karakteriseerde hen. Volgens Niebuhr hadden gelovigen van dit type vooral oog voor de menselijke voorantwoordelijkheid (komt Arminius om de hoek kijken?) en in de laatste decennia hebben zij grote waardering gekregen voor ‘de synthese van belangrijke democratische waarden: de vrijheid en zelfwaarde van individuen, sociale samenwerking en universele vrede’.

Past de Remonstrantse Broederschap in dit plaatje? Misschien niet helemaal. Er zijn momenten geweest in de geschiedenis van de Broederschap dat de kerk daadwerkelijk naar de marges van de samenleving was verdrongen en zich zo verdedigend opstelde dat ze niet op haar gemak leek te zijn in de omringende cultuur. En de tijd dat de Remonstrantse Broederschap een leidende rol vervulde in de vormgeving van de vrijzinnige, burgerlijke cultuur – namelijk aan het einde van de negentiende eeuw – is nu ook voorbij. Er zijn op dit moment nauwelijks kerkgenootschappen die zich zonder voorbehoud identificeren met de hen omringende cultuur – daar zijn we wellicht te cynisch voor geworden. Deze typering kan ook geen recht doen aan de variëteit aan persoonlijke ervaringen – remonstranten hebben waarschijnlijk meer dan anderen altijd hun eigen weg gekozen. Toch is de gelijkenis opvallend. De remonstranten zijn erg betrokken bij het maatschappelijke leven. Zij wilden ook altijd gekenmerkt worden door ethisch gedrag. In de nadruk op een onberispelijke levenswandel gingen de Dordtse calvinisten in de vroegmoderne periode de remonstranten niet te boven. Hoewel de remonstrantse aandacht voor een zedelijk leven in de jaren zestig verslapte, is de huidige aandacht voor verantwoord menselijk handelen daar waarschijnlijk uit voortgekomen. Verder past de Remonstrantse Broederschap wel binnen Niebuhr’s categorie omdat zij ook de innerlijke vrijheid van het individu benadrukken, waarbij personen waarheid ontdekken door hun eigen intellectuele zoektocht en niet doordat hen dit wordt aangepraat door de kerk en kerkelijke dogma’s. Daarnaast is er bij beide sprake van een hoge waardering voor de beste waarden van de cultuur, of die nu de vrijheid en verdraagzaamheid zijn van de Nederlandse democratie, of de wens om te geloven ‘te midden van Grunberg en Jezus’ als een artikel in Trouw dat verwoordde. Dit betekent natuurlijk absoluut niet dat de Remonstrantse Broederschap geen kritiek zou hebben op de minder verheffende aspecten van de westerse samenleving. Op dit moment ageren ze bijvoorbeeld tegen het consumentisme en in de jaren tachtig roerden ze zich in de strijd tegen de kernwapenwedloop. Maar over het algemeen accepteren ze de cultuur waarin ze leven en genieten ze van de vele waardevolle dingen die daaruit voortkomen. Volgens een remonstrantse publicatie van ongeveer een decennium geleden betekent de remonstrantse vrijheid dan ook ‘maximale openheid’ tegenover ‘de wereld’.

Wat zijn de consequenties als de remonstranten inderdaad thuishoren in deze categorie van Niebuhr? Waarom is dit interessant of belangrijk? Ik zou de typologie van Niebuhr willen gebruiken om vanuit een ander gezichtspunt na te denken over de sterke en zwakke kanten van de Remonstrantse Broederschap. Niebuhr geeft zelf een grote opsomming van alle aantrekkelijke kanten van deze ‘Christ of Culture’ houding. Zo nemen ze, in tegenstelling tot sommige andere gelovigen, de betekenis en de waarde van de huidige cultuur serieus. Bovendien begrijpen ze dat religie niet zomaar begrepen wordt door de omringende wereld, maar dat religie begrijpelijk gemaakt moet worden. En om religie voor alle mensen begrijpelijk te maken, moet je eerst goed kunnen luisteren naar de wereld. De dienstbare houding die kerken zich zodoende eigen maken, leidt tot een actieve, positieve betrokkenheid bij alles wat zich afspeelt in de wereld. Het inspireert hen ook om met allerlei andere mensen samen te werken om de wereld te verbeteren. Zodoende functioneren ze vaak als het geweten van de samenleving – of die nu christelijk, seculier of anderszins is – en dagen zij die samenleving uit om zijn beste verworvenheden in stand te houden en zijn hoogste idealen waar te maken. Door al deze kenmerken heeft de Remonstrantse Broederschap Nederland een dienst van onschatbare waarde bewezen.

Maar er zijn natuurlijk ook zwakheden, en geen remonstrant zou dat ontkennen. Misschien is de vraag naar de zwakheden urgenter geworden, nu het lidmaatschap van de Broederschap zo dramatisch afneemt. Van 40.000 aan het einde van de jaren veertig is het ledental gezakt tot ongeveer 6 à 7000 leden op dit moment, waaronder veel senioren. Deze afname heeft volgens sommige remonstranten geleid tot ‘een voelbaar gebrek aan kader’ en een ‘malaise-sfeer’ waarin het laatste uur soms lijkt te hebben geslagen. Voor sommige remonstranten lijkt dit niet als een verrassing te komen; één remonstrant zei vroeg in de 20e eeuw dat het kwam omdat het grootste deel van gelovigen eigenlijk de voorkeur geeft aan religieuze zekerheid en dogma’s boven een onbevangen religieuze houding. Voor anderen is de terugloop van het ledental van een vrije kerk in een vrije samenleving juist een puzzel of een paradox – de Remonstrantse Broederschap zou het, gezien haar standpunten, toch beter moeten kunnen doen. Volgens nog anderen is de afname van de Remonstrantse Broederschap geen vloek maar een zegen, omdat dit bewijst dat haar boodschap van vrijheid en verdraagzaamheid zo gemeengoed is geworden, dat de historische missie van de kerk is vervuld (een houding die overigens de bescheiden definitie van het kerk-zijn in de Remonstrantse Broederschap weergeeft).

Ook in dit opzicht geeft Niebuhr volgens mij goede inzichten. Zijn lijst met kritiekpunten op het ‘Christ of Culture’ model is ook lang, en sommige kritiekpunten lijken meer toepasbaar dan anderen. Ik weet bijvoorbeeld niet of zijn verwijt dat ‘Christ of culture’ gelovigen een zwak hebben voor ‘gnostische’ teksten van toepassing is. Ik zal mij vanwege tijdsgebrek beperken tot het meest belangrijke punt. Hij merkt op dat ‘Christ of Culture’ kerken de neiging hebben om te denken dat de waarden van de kerk in principe in harmonie zijn met de waarden van de samenleving. In de verwoording van hun geloof is er daarom minder aandacht voor de radicaliteit van Christus’ boodschap dan in andere kerkelijke gemeenschappen – Christus wordt vooral gezien als zachtaardige vriend en broeder (getuige de huidige ‘belijdenis’ van de Remonstrantse Broederschap). Maar ook op de vragen vanuit de samenleving geven ze niet altijd duidelijke antwoorden. In dit opzicht zouden de remonstranten inderdaad functioneren als ‘een kerk aan de rand’ — maar niet op een manier waarop ze het zelf zouden willen. Door alles proberen te zijn voor allen, lopen ze het gevaar terecht te komen in een geestelijk niemandsland, waar weinigen wat aan ze hebben. Niebuhr zegt dat de beoefenaars van cultureel christendom niet effectiever zijn gebleken in het aantrekken van navolgers dan andere kerken. Het is zelfs zo dat uit een redelijk aantal onderzoeken blijkt dat ‘stricte’ kerken meer groei vertonen en dat cultuur-vriendelijke kerken het meest vatbaar zijn voor ontkerkelijking. Dat lijkt ook zo te zijn in Nederland, waar de remonstranten (veel) meer leden hebben verloren dan andere kerken.

Er zijn ook tijden geweest dat de harmonie ver te zoeken was voor de Remonstrantse Broederschap. De reden van hun ontstaan is hun strijd voor vrijheid en verdraagzaamheid in een periode waar daar weinig ruimte voor was. De Broederschap maakte vervolgens de grootste groei door in een tijd waarin vrijzinnige waarden fel werden aangevallen van binnen de Hervormde Kerk. Hoewel de Remonstrantse Broederschap nooit erg groot werd, functioneerde ze wel als een beschermheer voor de waarden van de burgerlijke maatschappij en de harmonie tussen cultuur en kerk nam toe. Maar de Remonstrantse Broederschap begon zijn betekenis te verliezen toen haar waarden van vrijheid en verdraagzaamheid en de nadruk op het ontwikkelen van je eigen geloof, door de hele samenleving werden overgenomen. Je hoefde niet meer naar de kerk te gaan om deze waarden te leren. Integendeel, zelfs de mildste vorm van kerkgang en sociale druk werd al snel ervaren als een beletsel om van je vrijheid te genieten. Er is geen kerk die opgewassen is tegen de maximale eisen van persoonlijk vrijheid zoals die nu in de samenleving vorm krijgt.

Misschien is de tijd aangebroken voor de remonstranten om hun eigen traditionele nadruk op vrijheid en verdraazaamheid te heroverwegen. Ik denk dat ze dit op twee manieren zouden kunnen doen. De eerste is om na te gaan of hun eigen interpretatie van de vrijheid overeenkomt met de interpretatie van ‘de wereld’. Als je kijkt naar twee van de grootste christelijke bevrijdingsbewegingen van de jaren zestig – de bevrijdingstheologie van het katholieke Latijns-Amerika en de Civil Rights movement in de Verenigde Staten – dan merk je op dat beide bewegingen aangedreven worden door twee idealen van bevrijding; een aards ideaal en een hemels of geestelijk ideaal. Er is een spanning tussen deze beide vormen van bevrijding – ze kunnen elkaar tegenspreken. Maar als beide idealen een rol spelen, dan gaat er ook wederzijds een inspirerende werking vanuit. Zo is Martin Luther King Jr.’s ‘Free at last, free at last, thank God Almighty I’m free at last’ een citaat uit een gospelsong waarin de vrijheid van de zondaar die niet langer gebukt gaat onder de last van de zonde, wordt bezongen. Dit zijn dus twee heel verschillende interpretaties van vrijheid, die toch bij elkaar horen en elkaar wederzijds versterken. Misschien zou de Remonstrantse Broederschap zich meer kunnen concentreren op haar eigen visie van geestelijke of hemelse bevrijding, die anders is dan de interpretatie die de bredere cultuur er op na houdt. Niet om een einde te maken aan de dialoog met de wereld, maar juist om die te verrijken; niet om je rug te keren naar de wereld (teveel bezinning kan gevaarlijk zijn), maar juist om je maatschappelijke activiteiten nieuw leven in te blazen. Dit zou kunnen betekenen dat de bijbelse en andere religieuze noties van vrijheid meer aandacht nodig hebben, zodat de soms oppervlakkige definities van vrijheid in de samenleving door de Remonstrantse Broederschap theologie worden verdiept, verrijkt en misschien zelfs uitgedaagt.

De tweede manier waarop de Remonstrantse Broederschap haar traditionele aandacht voor vrijheid en verdraagzaamheid kan heroverwegen, is gerelateerd aan de eerste. Deze waarden en de ruimdenkendheid van de Broederschap worden vaak gebruikt als uithangbord, een manier waarop de Remonstrantse Broederschap haar identiteit bevestigt tegenover andere kerken. Het functioneert haast als een geloofsbelijdenis in de Broederschap. Een dergelijke identiteit heeft zijn voordelen, maar een scepticus zou deze zelfbeschrijving snel als zelfingenomenheid kunnen zien. De joods-christelijke traditie (en ook andere religieuze tradities) leren ons dat vrijheid discipline vereist; je moet er moeite voor doen en zelfs dan nog lijkt een dagelijkse dosis genade onontbeerlijk. En verdraagzaamheid is niet een deugd die je kado krijgt door het aanhangen van een inclusieve theologie, maar iets dat groot inzicht en hard werk vereist. Soms denk ik dat mensen het idee hebben vrijheid en verdraagzaamheid de natuurlijke staat is van de mensheid, als ze zich tenminste kunnen ontworstelen aan allerlei dwang en dogma’s. Maar, zoals een remonstrant het zei in Een gedroomde toekomst, verdraagzaamheid is niet iets dat gevierd moet worden, maar is een middel om naar idealen te zoeken. Nanne Haspels concludeerde zijn eigen onderzoek naar de Remonstrantse Broederschap met een uitstekende vraag: ‘Is het aangeven van bepaalde grenzen niet wervender dan het benadrukken van vrijheid en ruimte? Moet het niet gaan over vrijheid waarvan en waartoe? Gaat het er dan niet om een Evangelie van de vrijheid te verkondigen?’

Er zijn natuurlijk geen gemakkelijke antwoorden op deze vragen, er is geen magische formule die kan garanderen dat de Remonstrantse Broederschap er nog steeds zal zijn over 375 jaar. Maar de Remonstrantse Broederschap heeft een rijke religieuze traditie en het zou ongelooflijk jammer zijn als die zou verdwijnen. Misschien zou het beter zijn als de remonstranten iets minder in harmonie probeerden te leven met de cultuur en vanuit haar geestelijke bronnen de samenleving zou uitdagen om een nieuwe weg in te slaan. Er zijn ook andere manieren waarop de wereld geïnspireerd kan worden door de remonstrantse idealen van vrijheid en verdraagzaamheid. En deze tijd, waarin er veel verwarring is ontstaan over de waarde en betekenis van deze begrippen, is een goed moment om deze onderneming weer te beginnen.

(Prof. dr James Kennedy is sinds twee jaar hoogleraar Nieuwste Geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij is auteur van o.a. ‘Nieuw Babylon in aanbouw’, ‘Een weloverwogen dood’ en ‘De deugden van een gidsland’, zijn oratie.)